прекращать | |
gen. | af zijn; afbreken; nalaten; staken; stilleggen; verbreken |
свой | |
gen. | zijn |
существование | |
gen. | bestaan |
| |||
af zijn; afbreken (дружбу, переписку); nalaten; staken; stilleggen (работу); verbreken; opgeven (к-л. действие Janneke Groeneveld); stopzetten; afbreken (alenushpl) | |||
| |||
afspringen; eindigen; nalaten; ophouden; overgaan | |||
| |||
doe niet zo idioot (nikolay_fedorov) |
прекращать: 5 phrases in 1 subject |
General | 5 |