Terms for subject General containing любить

Russian	Dutch
его там любят	hij is er erg getapt
его там не очень любят	hij is er gezien als een rotte appel bij een fruitvrouw
кроме своего отца он никого не любит	buiten zijn vader heeft hij niemand lief
любить кого-л. всей душой	zielsveel van iem. houden
любить выпить	veel van de fles houden
любить выпить	een droge lever hebben
любить кого-то	staan voor (Сова)
любить поговорить	spraakwater hebben
любить разнообразие	van verandering houden
любить хорошо покушать	van een goede tafel houden
любишь кататься, люби и саночки возить	wie honing wil eten, moet lijden dat de bijen hem steken
не любить	tegen opzien (solkatta)
не любить	niets geven om (чего-л.)
не любить	het land hebben aan iets (чего-л.)
не любить	de mier aan iets, iem. hebben
он любит болтать	hij heeft een lange tong
он любит командовать	hij houdt van bazen
он любит получать	hij is voor de krijg (imo-л.)
он шутить не любит	met hem valt niet te schertsen
он шуток не любит	met hem valt niet te spotten
очень не любить	een kanker hebben aan (= hekel Сова)
очень не любить	iem. niet kunnen zien
сильно любить	dol op iets zijn (что-л.)
я его люблю	ik mag hem wel lijden
я люблю тебя	ik hou van jouw (ЛА)
я люблю тебя	Ik hou van je (ЛА)
я не люблю его	ik mag hem niet
я не люблю фасоли	ik lust geen bonen
я тебя люблю	ik heb je lief (pwezel)
я тебя люблю	ik hou van jou (pwezel)
я тебя очень люблю	ik hou heel veel van je (Yanito)
я тоже тебя очень люблю	ik hou ook heel veel van jouw (Yanito)