Terms containing зло

Subject	Russian	Dutch
gen.	быть злым	de pruik op hebben
gen.	добро и зло	goed en kwaad
gen.	его зло берёт	de gal loopt hem over
gen.	его зло берёт	de gal komt bij hem boven
gen.	его зло берёт	de gal bruist hem
gen.	его злой гений	zijn boze geest
idiom.	затаить зло на кого-л.	een appeltje te schillen hebben met iemand (Fuji)
gen.	злая воля	kwade wil
myth., fig.	злая женщина	furie
inf.	злая на язык женщина	kat
gen.	злая сатира	paskwil
gen.	зло и едко писать о	zijn pen in gal dopen (чём-л.)
saying.	зло обернулось против того, кто его задумал	de mijn is verkeerd gesprongen
gen.	злой насмешник	pestkop (Сова)
gen.	злой умысел	kwaadgezindheid
gen.	злой умысел	erg
geol.	злой человек	dondersteen
gen.	злой язык	lastertong
gen.	злой язык	kwaadspreker
gen.	злой язык	een boze tong
gen.	злые языки	kwade tongen
gen.	не иметь злого умысла	aan geen kwaad denken
gen.	неизбежное зло	noodzakelijk kwaad (Lichtgestalt)
gen.	очень злой	spinnijdig
gen.	платить злом за добро	goed met kwaad vergelden
gen.	пресечь зло в корне	de bijl aan de wortel leggen
gen.	причинять зло	misdoen
gen.	причинять зло	kwaad brouwen
gen.	причинять зло	tekortdoen (Groningen)
idiom.	работа спорится, злой на работу, мастер своего дела	aard: dat het een aard heeft (Сова)
gen.	со злым умыслом	met boze opzet (Ukr)
gen.	становиться злым, разозлиться	uitvallen (narska)