DictionaryForumContacts

Morphology analysis
voorzeggen (3) | Verb
1 voorzeggen
2 voorzeggend
3 voorzegd
4 voorgezegd
5 voorzeg
6 voor
7 voorzegt
8 voor
9 voorzegt
10 voor
11 voorzeggen
12 voor
13 voorzeggen
14 voor
15 voorzeggen
16 voor
17 voorzegd
18 voorgezegd
19 voorzegd
20 voorgezegd
21 voorzegd
22 voorgezegd
23 voorzegd
24 voorgezegd
25 voorzegd
26 voorgezegd
27 voorzegd
28 voorgezegd
29 voorzegde
30 voor
31 voorzegde
32 voor
33 voorzegde
34 voor
35 voorzegden
36 voor
37 voorzegden
38 voor
39 voorzegden
40 voor
41 voorzegd
42 voorgezegd
43 voorzegd
44 voorgezegd
45 voorzegd
46 voorgezegd
47 voorzegd
48 voorgezegd
49 voorzegd
50 voorgezegd
51 voorzegd
52 voorgezegd
53 voorzeggen
54 voorzeggen
55 voorzeggen
56 voorzeggen
57 voorzeggen
58 voorzeggen
59 voorzegd
60 voorgezegd
61 voorzegd
62 voorgezegd
63 voorzegd
64 voorgezegd
65 voorzegd
66 voorgezegd
67 voorzegd
68 voorgezegd
69 voorzegd
70 voorgezegd
71 voorzeggen
72 voorzeggen
73 voorzeggen
74 voorzeggen
75 voorzeggen
76 voorzeggen
77 voorzegd
78 voorgezegd
79 voorzegd
80 voorgezegd
81 voorzegd
82 voorgezegd
83 voorzegd
84 voorgezegd
85 voorzegd
86 voorgezegd
87 voorzegd
88 voorgezegd
89 voorzeg
90 voor