DictionaryForumContacts

Morphology analysis
samenhangen (116) | Verb
1 samenhangen
2 samenhangend
3 samengehangen
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengehangen
11 samengehangen
12 samengehangen
13 samengehangen
14 samengehangen
15 samengehangen
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengehangen
23 samengehangen
24 samengehangen
25 samengehangen
26 samengehangen
27 samengehangen
28 samenhangen
29 samenhangen
30 samenhangen
31 samenhangen
32 samenhangen
33 samenhangen
34 samengehangen
35 samengehangen
36 samengehangen
37 samengehangen
38 samengehangen
39 samengehangen
40 samenhangen
41 samenhangen
42 samenhangen
43 samenhangen
44 samenhangen
45 samenhangen
46 samengehangen
47 samengehangen
48 samengehangen
49 samengehangen
50 samengehangen
51 samengehangen
52 samen
samenkomen (13) | Verb
1 samenkomen
2 samenkomend
3 samengekomen
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengekomen
11 samengekomen
12 samengekomen
13 samengekomen
14 samengekomen
15 samengekomen
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengekomen
23 samengekomen
24 samengekomen
25 samengekomen
26 samengekomen
27 samengekomen
28 samenkomen
29 samenkomen
30 samenkomen
31 samenkomen
32 samenkomen
33 samenkomen
34 samengekomen
35 samengekomen
36 samengekomen
37 samengekomen
38 samengekomen
39 samengekomen
40 samenkomen
41 samenkomen
42 samenkomen
43 samenkomen
44 samenkomen
45 samenkomen
46 samengekomen
47 samengekomen
48 samengekomen
49 samengekomen
50 samengekomen
51 samengekomen
52 samen
samenstellen (173) | Verb
1 samenstellen
2 samenstellend
3 samengesteld
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengesteld
11 samengesteld
12 samengesteld
13 samengesteld
14 samengesteld
15 samengesteld
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengesteld
23 samengesteld
24 samengesteld
25 samengesteld
26 samengesteld
27 samengesteld
28 samenstellen
29 samenstellen
30 samenstellen
31 samenstellen
32 samenstellen
33 samenstellen
34 samengesteld
35 samengesteld
36 samengesteld
37 samengesteld
38 samengesteld
39 samengesteld
40 samenstellen
41 samenstellen
42 samenstellen
43 samenstellen
44 samenstellen
45 samenstellen
46 samengesteld
47 samengesteld
48 samengesteld
49 samengesteld
50 samengesteld
51 samengesteld
52 samen
samenvallen (29) | Verb
1 samenvallen
2 samenvallend
3 samengevallen
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengevallen
11 samengevallen
12 samengevallen
13 samengevallen
14 samengevallen
15 samengevallen
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengevallen
23 samengevallen
24 samengevallen
25 samengevallen
26 samengevallen
27 samengevallen
28 samenvallen
29 samenvallen
30 samenvallen
31 samenvallen
32 samenvallen
33 samenvallen
34 samengevallen
35 samengevallen
36 samengevallen
37 samengevallen
38 samengevallen
39 samengevallen
40 samenvallen
41 samenvallen
42 samenvallen
43 samenvallen
44 samenvallen
45 samenvallen
46 samengevallen
47 samengevallen
48 samengevallen
49 samengevallen
50 samengevallen
51 samengevallen
52 samen
samenvatten (8) | Verb
1 samenvatten
2 samenvattend
3 samengevat
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengevat
11 samengevat
12 samengevat
13 samengevat
14 samengevat
15 samengevat
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengevat
23 samengevat
24 samengevat
25 samengevat
26 samengevat
27 samengevat
28 samenvatten
29 samenvatten
30 samenvatten
31 samenvatten
32 samenvatten
33 samenvatten
34 samengevat
35 samengevat
36 samengevat
37 samengevat
38 samengevat
39 samengevat
40 samenvatten
41 samenvatten
42 samenvatten
43 samenvatten
44 samenvatten
45 samenvatten
46 samengevat
47 samengevat
48 samengevat
49 samengevat
50 samengevat
51 samengevat
52 samen
samenbinden (31) | Verb
1 samenbinden
2 samenbindend
3 samengebonden
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengebonden
11 samengebonden
12 samengebonden
13 samengebonden
14 samengebonden
15 samengebonden
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengebonden
23 samengebonden
24 samengebonden
25 samengebonden
26 samengebonden
27 samengebonden
28 samenbinden
29 samenbinden
30 samenbinden
31 samenbinden
32 samenbinden
33 samenbinden
34 samengebonden
35 samengebonden
36 samengebonden
37 samengebonden
38 samengebonden
39 samengebonden
40 samenbinden
41 samenbinden
42 samenbinden
43 samenbinden
44 samenbinden
45 samenbinden
46 samengebonden
47 samengebonden
48 samengebonden
49 samengebonden
50 samengebonden
51 samengebonden
52 samen
samenblijven (2) | Verb
1 samenblijven
2 samenblijvend
3 samengebleven
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengebleven
11 samengebleven
12 samengebleven
13 samengebleven
14 samengebleven
15 samengebleven
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengebleven
23 samengebleven
24 samengebleven
25 samengebleven
26 samengebleven
27 samengebleven
28 samenblijven
29 samenblijven
30 samenblijven
31 samenblijven
32 samenblijven
33 samenblijven
34 samengebleven
35 samengebleven
36 samengebleven
37 samengebleven
38 samengebleven
39 samengebleven
40 samenblijven
41 samenblijven
42 samenblijven
43 samenblijven
44 samenblijven
45 samenblijven
46 samengebleven
47 samengebleven
48 samengebleven
49 samengebleven
50 samengebleven
51 samengebleven
52 samen
samenbrengen (26) | Verb
1 samenbrengen
2 samenbrengend
3 samengebracht
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengebracht
11 samengebracht
12 samengebracht
13 samengebracht
14 samengebracht
15 samengebracht
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengebracht
23 samengebracht
24 samengebracht
25 samengebracht
26 samengebracht
27 samengebracht
28 samenbrengen
29 samenbrengen
30 samenbrengen
31 samenbrengen
32 samenbrengen
33 samenbrengen
34 samengebracht
35 samengebracht
36 samengebracht
37 samengebracht
38 samengebracht
39 samengebracht
40 samenbrengen
41 samenbrengen
42 samenbrengen
43 samenbrengen
44 samenbrengen
45 samenbrengen
46 samengebracht
47 samengebracht
48 samengebracht
49 samengebracht
50 samengebracht
51 samengebracht
52 samen
samendoen (6) | Verb
1 samendoen
2 samendoend
3 samengedaan
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengedaan
11 samengedaan
12 samengedaan
13 samengedaan
14 samengedaan
15 samengedaan
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengedaan
23 samengedaan
24 samengedaan
25 samengedaan
26 samengedaan
27 samengedaan
28 samendoen
29 samendoen
30 samendoen
31 samendoen
32 samendoen
33 samendoen
34 samengedaan
35 samengedaan
36 samengedaan
37 samengedaan
38 samengedaan
39 samengedaan
40 samendoen
41 samendoen
42 samendoen
43 samendoen
44 samendoen
45 samendoen
46 samengedaan
47 samengedaan
48 samengedaan
49 samengedaan
50 samengedaan
51 samengedaan
52 samen
samendrukken (91) | Verb
1 samendrukken
2 samendrukkend
3 samengedrukt
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengedrukt
11 samengedrukt
12 samengedrukt
13 samengedrukt
14 samengedrukt
15 samengedrukt
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengedrukt
23 samengedrukt
24 samengedrukt
25 samengedrukt
26 samengedrukt
27 samengedrukt
28 samendrukken
29 samendrukken
30 samendrukken
31 samendrukken
32 samendrukken
33 samendrukken
34 samengedrukt
35 samengedrukt
36 samengedrukt
37 samengedrukt
38 samengedrukt
39 samengedrukt
40 samendrukken
41 samendrukken
42 samendrukken
43 samendrukken
44 samendrukken
45 samendrukken
46 samengedrukt
47 samengedrukt
48 samengedrukt
49 samengedrukt
50 samengedrukt
51 samengedrukt
52 samen
samengaan (52) | Verb
1 samengaan
2 samengaand
3 samengegaan
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengegaan
11 samengegaan
12 samengegaan
13 samengegaan
14 samengegaan
15 samengegaan
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengegaan
23 samengegaan
24 samengegaan
25 samengegaan
26 samengegaan
27 samengegaan
28 samengaan
29 samengaan
30 samengaan
31 samengaan
32 samengaan
33 samengaan
34 samengegaan
35 samengegaan
36 samengegaan
37 samengegaan
38 samengegaan
39 samengegaan
40 samengaan
41 samengaan
42 samengaan
43 samengaan
44 samengaan
45 samengaan
46 samengegaan
47 samengegaan
48 samengegaan
49 samengegaan
50 samengegaan
51 samengegaan
52 samen
samenhalen (1) | Verb
1 samenhalen
2 samenhalend
3 samengehaald
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengehaald
11 samengehaald
12 samengehaald
13 samengehaald
14 samengehaald
15 samengehaald
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengehaald
23 samengehaald
24 samengehaald
25 samengehaald
26 samengehaald
27 samengehaald
28 samenhalen
29 samenhalen
30 samenhalen
31 samenhalen
32 samenhalen
33 samenhalen
34 samengehaald
35 samengehaald
36 samengehaald
37 samengehaald
38 samengehaald
39 samengehaald
40 samenhalen
41 samenhalen
42 samenhalen
43 samenhalen
44 samenhalen
45 samenhalen
46 samengehaald
47 samengehaald
48 samengehaald
49 samengehaald
50 samengehaald
51 samengehaald
52 samen
samenleggen (1) | Verb
1 samenleggen
2 samenleggend
3 samengelegd
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengelegd
11 samengelegd
12 samengelegd
13 samengelegd
14 samengelegd
15 samengelegd
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengelegd
23 samengelegd
24 samengelegd
25 samengelegd
26 samengelegd
27 samengelegd
28 samenleggen
29 samenleggen
30 samenleggen
31 samenleggen
32 samenleggen
33 samenleggen
34 samengelegd
35 samengelegd
36 samengelegd
37 samengelegd
38 samengelegd
39 samengelegd
40 samenleggen
41 samenleggen
42 samenleggen
43 samenleggen
44 samenleggen
45 samenleggen
46 samengelegd
47 samengelegd
48 samengelegd
49 samengelegd
50 samengelegd
51 samengelegd
52 samen
samenpassen (1) | Verb
1 samenpassen
2 samenpassend
3 samengepast
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengepast
11 samengepast
12 samengepast
13 samengepast
14 samengepast
15 samengepast
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengepast
23 samengepast
24 samengepast
25 samengepast
26 samengepast
27 samengepast
28 samenpassen
29 samenpassen
30 samenpassen
31 samenpassen
32 samenpassen
33 samenpassen
34 samengepast
35 samengepast
36 samengepast
37 samengepast
38 samengepast
39 samengepast
40 samenpassen
41 samenpassen
42 samenpassen
43 samenpassen
44 samenpassen
45 samenpassen
46 samengepast
47 samengepast
48 samengepast
49 samengepast
50 samengepast
51 samengepast
52 samen
samenroepen (2) | Verb
1 samenroepen
2 samenroepend
3 samengeroepen
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengeroepen
11 samengeroepen
12 samengeroepen
13 samengeroepen
14 samengeroepen
15 samengeroepen
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengeroepen
23 samengeroepen
24 samengeroepen
25 samengeroepen
26 samengeroepen
27 samengeroepen
28 samenroepen
29 samenroepen
30 samenroepen
31 samenroepen
32 samenroepen
33 samenroepen
34 samengeroepen
35 samengeroepen
36 samengeroepen
37 samengeroepen
38 samengeroepen
39 samengeroepen
40 samenroepen
41 samenroepen
42 samenroepen
43 samenroepen
44 samenroepen
45 samenroepen
46 samengeroepen
47 samengeroepen
48 samengeroepen
49 samengeroepen
50 samengeroepen
51 samengeroepen
52 samen
samenspannen (7) | Verb
1 samenspannen
2 samenspannend
3 samengespannen
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengespannen
11 samengespannen
12 samengespannen
13 samengespannen
14 samengespannen
15 samengespannen
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengespannen
23 samengespannen
24 samengespannen
25 samengespannen
26 samengespannen
27 samengespannen
28 samenspannen
29 samenspannen
30 samenspannen
31 samenspannen
32 samenspannen
33 samenspannen
34 samengespannen
35 samengespannen
36 samengespannen
37 samengespannen
38 samengespannen
39 samengespannen
40 samenspannen
41 samenspannen
42 samenspannen
43 samenspannen
44 samenspannen
45 samenspannen
46 samengespannen
47 samengespannen
48 samengespannen
49 samengespannen
50 samengespannen
51 samengespannen
52 samen
samentrekken (99) | Verb
1 samentrekken
2 samentrekkend
3 samengetrokken
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengetrokken
11 samengetrokken
12 samengetrokken
13 samengetrokken
14 samengetrokken
15 samengetrokken
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengetrokken
23 samengetrokken
24 samengetrokken
25 samengetrokken
26 samengetrokken
27 samengetrokken
28 samentrekken
29 samentrekken
30 samentrekken
31 samentrekken
32 samentrekken
33 samentrekken
34 samengetrokken
35 samengetrokken
36 samengetrokken
37 samengetrokken
38 samengetrokken
39 samengetrokken
40 samentrekken
41 samentrekken
42 samentrekken
43 samentrekken
44 samentrekken
45 samentrekken
46 samengetrokken
47 samengetrokken
48 samengetrokken
49 samengetrokken
50 samengetrokken
51 samengetrokken
52 samen
samenvoegen (694) | Verb
1 samenvoegen
2 samenvoegend
3 samengevoegd
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengevoegd
11 samengevoegd
12 samengevoegd
13 samengevoegd
14 samengevoegd
15 samengevoegd
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengevoegd
23 samengevoegd
24 samengevoegd
25 samengevoegd
26 samengevoegd
27 samengevoegd
28 samenvoegen
29 samenvoegen
30 samenvoegen
31 samenvoegen
32 samenvoegen
33 samenvoegen
34 samengevoegd
35 samengevoegd
36 samengevoegd
37 samengevoegd
38 samengevoegd
39 samengevoegd
40 samenvoegen
41 samenvoegen
42 samenvoegen
43 samenvoegen
44 samenvoegen
45 samenvoegen
46 samengevoegd
47 samengevoegd
48 samengevoegd
49 samengevoegd
50 samengevoegd
51 samengevoegd
52 samen
samenwerken (73) | Verb
1 samenwerken
2 samenwerkend
3 samengewerkt
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengewerkt
11 samengewerkt
12 samengewerkt
13 samengewerkt
14 samengewerkt
15 samengewerkt
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengewerkt
23 samengewerkt
24 samengewerkt
25 samengewerkt
26 samengewerkt
27 samengewerkt
28 samenwerken
29 samenwerken
30 samenwerken
31 samenwerken
32 samenwerken
33 samenwerken
34 samengewerkt
35 samengewerkt
36 samengewerkt
37 samengewerkt
38 samengewerkt
39 samengewerkt
40 samenwerken
41 samenwerken
42 samenwerken
43 samenwerken
44 samenwerken
45 samenwerken
46 samengewerkt
47 samengewerkt
48 samengewerkt
49 samengewerkt
50 samengewerkt
51 samengewerkt
52 samen
samenwonen (145) | Verb
1 samenwonen
2 samenwonend
3 samengewoond
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengewoond
11 samengewoond
12 samengewoond
13 samengewoond
14 samengewoond
15 samengewoond
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengewoond
23 samengewoond
24 samengewoond
25 samengewoond
26 samengewoond
27 samengewoond
28 samenwonen
29 samenwonen
30 samenwonen
31 samenwonen
32 samenwonen
33 samenwonen
34 samengewoond
35 samengewoond
36 samengewoond
37 samengewoond
38 samengewoond
39 samengewoond
40 samenwonen
41 samenwonen
42 samenwonen
43 samenwonen
44 samenwonen
45 samenwonen
46 samengewoond
47 samengewoond
48 samengewoond
49 samengewoond
50 samengewoond
51 samengewoond
52 samen
samen (2) | Adverb
samen
samenrijden (17) | Verb
1 samenrijden
2 samenrijdend
3 samengereden
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengereden
11 samengereden
12 samengereden
13 samengereden
14 samengereden
15 samengereden
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengereden
23 samengereden
24 samengereden
25 samengereden
26 samengereden
27 samengereden
28 samenrijden
29 samenrijden
30 samenrijden
31 samenrijden
32 samenrijden
33 samenrijden
34 samengereden
35 samengereden
36 samengereden
37 samengereden
38 samengereden
39 samengereden
40 samenrijden
41 samenrijden
42 samenrijden
43 samenrijden
44 samenrijden
45 samenrijden
46 samengereden
47 samengereden
48 samengereden
49 samengereden
50 samengereden
51 samengereden
52 samen
samenslaan (22) | Verb
1 samenslaan
2 samenslaand
3 samengeslagen
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengeslagen
11 samengeslagen
12 samengeslagen
13 samengeslagen
14 samengeslagen
15 samengeslagen
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengeslagen
23 samengeslagen
24 samengeslagen
25 samengeslagen
26 samengeslagen
27 samengeslagen
28 samenslaan
29 samenslaan
30 samenslaan
31 samenslaan
32 samenslaan
33 samenslaan
34 samengeslagen
35 samengeslagen
36 samengeslagen
37 samengeslagen
38 samengeslagen
39 samengeslagen
40 samenslaan
41 samenslaan
42 samenslaan
43 samenslaan
44 samenslaan
45 samenslaan
46 samengeslagen
47 samengeslagen
48 samengeslagen
49 samengeslagen
50 samengeslagen
51 samengeslagen
52 samen
samenlopen (34) | Verb
1 samenlopen
2 samenlopend
3 samengelopen
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengelopen
11 samengelopen
12 samengelopen
13 samengelopen
14 samengelopen
15 samengelopen
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengelopen
23 samengelopen
24 samengelopen
25 samengelopen
26 samengelopen
27 samengelopen
28 samenlopen
29 samenlopen
30 samenlopen
31 samenlopen
32 samenlopen
33 samenlopen
34 samengelopen
35 samengelopen
36 samengelopen
37 samengelopen
38 samengelopen
39 samengelopen
40 samenlopen
41 samenlopen
42 samenlopen
43 samenlopen
44 samenlopen
45 samenlopen
46 samengelopen
47 samengelopen
48 samengelopen
49 samengelopen
50 samengelopen
51 samengelopen
52 samen
samendrijven (10) | Verb
1 samendrijven
2 samendrijvend
3 samengedreven
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengedreven
11 samengedreven
12 samengedreven
13 samengedreven
14 samengedreven
15 samengedreven
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengedreven
23 samengedreven
24 samengedreven
25 samengedreven
26 samengedreven
27 samengedreven
28 samendrijven
29 samendrijven
30 samendrijven
31 samendrijven
32 samendrijven
33 samendrijven
34 samengedreven
35 samengedreven
36 samengedreven
37 samengedreven
38 samengedreven
39 samengedreven
40 samendrijven
41 samendrijven
42 samendrijven
43 samendrijven
44 samendrijven
45 samendrijven
46 samengedreven
47 samengedreven
48 samengedreven
49 samengedreven
50 samengedreven
51 samengedreven
52 samen
samennemen (2) | Verb
1 samennemen
2 samennemend
3 samengenomen
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengenomen
11 samengenomen
12 samengenomen
13 samengenomen
14 samengenomen
15 samengenomen
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengenomen
23 samengenomen
24 samengenomen
25 samengenomen
26 samengenomen
27 samengenomen
28 samennemen
29 samennemen
30 samennemen
31 samennemen
32 samennemen
33 samennemen
34 samengenomen
35 samengenomen
36 samengenomen
37 samengenomen
38 samengenomen
39 samengenomen
40 samennemen
41 samennemen
42 samennemen
43 samennemen
44 samennemen
45 samennemen
46 samengenomen
47 samengenomen
48 samengenomen
49 samengenomen
50 samengenomen
51 samengenomen
52 samen
samenspreken (3) | Verb
1 samenspreken
2 samensprekend
3 samengesproken
4 samen
5 samen
6 samen
7 samen
8 samen
9 samen
10 samengesproken
11 samengesproken
12 samengesproken
13 samengesproken
14 samengesproken
15 samengesproken
16 samen
17 samen
18 samen
19 samen
20 samen
21 samen
22 samengesproken
23 samengesproken
24 samengesproken
25 samengesproken
26 samengesproken
27 samengesproken
28 samenspreken
29 samenspreken
30 samenspreken
31 samenspreken
32 samenspreken
33 samenspreken
34 samengesproken
35 samengesproken
36 samengesproken
37 samengesproken
38 samengesproken
39 samengesproken
40 samenspreken
41 samenspreken
42 samenspreken
43 samenspreken
44 samenspreken
45 samenspreken
46 samengesproken
47 samengesproken
48 samengesproken
49 samengesproken
50 samengesproken
51 samengesproken
52 samen
Sam (94) | Adjective
Sam
Same
Samer
Samers
Samere
Samst
Samste
Samen
semen (18) | Verb
1 semen
2 semend
3 somen
4 seem
5 seemt
6 seemt
7 semen
8 semen
9 semen
10 somen
11 somen
12 somen
13 somen
14 somen
15 somen
16 sam
17 sam
18 sam
19 samen
20 samen
21 samen
22 somen
23 somen
24 somen
25 somen
26 somen
27 somen
28 semen
29 semen
30 semen
31 semen
32 semen
33 semen
34 somen
35 somen
36 somen
37 somen
38 somen
39 somen
40 semen
41 semen
42 semen
43 semen
44 semen
45 semen
46 somen
47 somen
48 somen
49 somen
50 somen
51 somen
52 seem