DictionaryForumContacts

Morphology analysis
goeddoen (1323) | Verb
1 goeddoen
2 goeddoend
3 goedgedaan
4 goed
5 goed
6 goed
7 goed
8 goed
9 goed
10 goedgedaan
11 goedgedaan
12 goedgedaan
13 goedgedaan
14 goedgedaan
15 goedgedaan
16 goed
17 goed
18 goed
19 goed
20 goed
21 goed
22 goedgedaan
23 goedgedaan
24 goedgedaan
25 goedgedaan
26 goedgedaan
27 goedgedaan
28 goeddoen
29 goeddoen
30 goeddoen
31 goeddoen
32 goeddoen
33 goeddoen
34 goedgedaan
35 goedgedaan
36 goedgedaan
37 goedgedaan
38 goedgedaan
39 goedgedaan
40 goeddoen
41 goeddoen
42 goeddoen
43 goeddoen
44 goeddoen
45 goeddoen
46 goedgedaan
47 goedgedaan
48 goedgedaan
49 goedgedaan
50 goedgedaan
51 goedgedaan
52 goed
goedmaken (73) | Verb
1 goedmaken
2 goedmakend
3 goedgemaakt
4 goed
5 goed
6 goed
7 goed
8 goed
9 goed
10 goedgemaakt
11 goedgemaakt
12 goedgemaakt
13 goedgemaakt
14 goedgemaakt
15 goedgemaakt
16 goed
17 goed
18 goed
19 goed
20 goed
21 goed
22 goedgemaakt
23 goedgemaakt
24 goedgemaakt
25 goedgemaakt
26 goedgemaakt
27 goedgemaakt
28 goedmaken
29 goedmaken
30 goedmaken
31 goedmaken
32 goedmaken
33 goedmaken
34 goedgemaakt
35 goedgemaakt
36 goedgemaakt
37 goedgemaakt
38 goedgemaakt
39 goedgemaakt
40 goedmaken
41 goedmaken
42 goedmaken
43 goedmaken
44 goedmaken
45 goedmaken
46 goedgemaakt
47 goedgemaakt
48 goedgemaakt
49 goedgemaakt
50 goedgemaakt
51 goedgemaakt
52 goed
goedpraten (4) | Verb
1 goedpraten
2 goedpratend
3 goedgepraat
4 goed
5 goed
6 goed
7 goed
8 goed
9 goed
10 goedgepraat
11 goedgepraat
12 goedgepraat
13 goedgepraat
14 goedgepraat
15 goedgepraat
16 goed
17 goed
18 goed
19 goed
20 goed
21 goed
22 goedgepraat
23 goedgepraat
24 goedgepraat
25 goedgepraat
26 goedgepraat
27 goedgepraat
28 goedpraten
29 goedpraten
30 goedpraten
31 goedpraten
32 goedpraten
33 goedpraten
34 goedgepraat
35 goedgepraat
36 goedgepraat
37 goedgepraat
38 goedgepraat
39 goedgepraat
40 goedpraten
41 goedpraten
42 goedpraten
43 goedpraten
44 goedpraten
45 goedpraten
46 goedgepraat
47 goedgepraat
48 goedgepraat
49 goedgepraat
50 goedgepraat
51 goedgepraat
52 goed
goedspreken (2) | Verb
1 goedspreken
2 goedsprekend
3 goedgesproken
4 goed
5 goed
6 goed
7 goed
8 goed
9 goed
10 goedgesproken
11 goedgesproken
12 goedgesproken
13 goedgesproken
14 goedgesproken
15 goedgesproken
16 goed
17 goed
18 goed
19 goed
20 goed
21 goed
22 goedgesproken
23 goedgesproken
24 goedgesproken
25 goedgesproken
26 goedgesproken
27 goedgesproken
28 goedspreken
29 goedspreken
30 goedspreken
31 goedspreken
32 goedspreken
33 goedspreken
34 goedgesproken
35 goedgesproken
36 goedgesproken
37 goedgesproken
38 goedgesproken
39 goedgesproken
40 goedspreken
41 goedspreken
42 goedspreken
43 goedspreken
44 goedspreken
45 goedspreken
46 goedgesproken
47 goedgesproken
48 goedgesproken
49 goedgesproken
50 goedgesproken
51 goedgesproken
52 goed
goedvinden (61) | Verb
1 goedvinden
2 goedvindend
3 goedgevonden
4 goed
5 goed
6 goed
7 goed
8 goed
9 goed
10 goedgevonden
11 goedgevonden
12 goedgevonden
13 goedgevonden
14 goedgevonden
15 goedgevonden
16 goed
17 goed
18 goed
19 goed
20 goed
21 goed
22 goedgevonden
23 goedgevonden
24 goedgevonden
25 goedgevonden
26 goedgevonden
27 goedgevonden
28 goedvinden
29 goedvinden
30 goedvinden
31 goedvinden
32 goedvinden
33 goedvinden
34 goedgevonden
35 goedgevonden
36 goedgevonden
37 goedgevonden
38 goedgevonden
39 goedgevonden
40 goedvinden
41 goedvinden
42 goedvinden
43 goedvinden
44 goedvinden
45 goedvinden
46 goedgevonden
47 goedgevonden
48 goedgevonden
49 goedgevonden
50 goedgevonden
51 goedgevonden
52 goed
goed (7071) | Noun, neuter
goed singular singular
goederen plural plural
goed (3) | Noun, masculine
goed singular singular
goeden plural plural
-
goedvullen (15) | Verb
1 goedvullen
2 goedvullend
3 goedgevuld
4 goed
5 goed
6 goed
7 goed
8 goed
9 goed
10 goedgevuld
11 goedgevuld
12 goedgevuld
13 goedgevuld
14 goedgevuld
15 goedgevuld
16 goed
17 goed
18 goed
19 goed
20 goed
21 goed
22 goedgevuld
23 goedgevuld
24 goedgevuld
25 goedgevuld
26 goedgevuld
27 goedgevuld
28 goedvullen
29 goedvullen
30 goedvullen
31 goedvullen
32 goedvullen
33 goedvullen
34 goedgevuld
35 goedgevuld
36 goedgevuld
37 goedgevuld
38 goedgevuld
39 goedgevuld
40 goedvullen
41 goedvullen
42 goedvullen
43 goedvullen
44 goedvullen
45 goedvullen
46 goedgevuld
47 goedgevuld
48 goedgevuld
49 goedgevuld
50 goedgevuld
51 goedgevuld
52 goed
goed | Part of speech - not selected
goed
goed | Noun, neuter
goed singular singular
goeden plural plural
-
goed (121029) | Adjective
goed
goede
beter
betere
best
beste
en