DictionaryForumContacts

Morphology analysis
afbreken (54) | Verb
afbreken
afbrek | Noun, neuter
afbrek singular singular
afbreken plural plural
afbreken (503) | Verb
1 aanafbreken
2 aanafbrekend
3 aangeafbroken
4 afbreek
5 afbreekt
6 afbreekt
7 afbreken
8 afbreken
9 afbreken
10 aangeafbroken
11 aangeafbroken
12 aangeafbroken
13 aangeafbroken
14 aangeafbroken
15 aangeafbroken
16 afbrak
17 afbrak
18 afbrak
19 afbraken
20 afbraken
21 afbraken
22 aangeafbroken
23 aangeafbroken
24 aangeafbroken
25 aangeafbroken
26 aangeafbroken
27 aangeafbroken
28 aanafbreken
29 aanafbreken
30 aanafbreken
31 aanafbreken
32 aanafbreken
33 aanafbreken
34 aangeafbroken
35 aangeafbroken
36 aangeafbroken
37 aangeafbroken
38 aangeafbroken
39 aangeafbroken
40 aanafbreken
41 aanafbreken
42 aanafbreken
43 aanafbreken
44 aanafbreken
45 aanafbreken
46 aangeafbroken
47 aangeafbroken
48 aangeafbroken
49 aangeafbroken
50 aangeafbroken
51 aangeafbroken
52 afbreek