#	singular	singular
	plural	plural

1	len
2	lend
3	geeld
4	el
5	elt
6	elt
7	len
8	len
9	len
10	geeld
11	geeld
12	geeld
13	geeld
14	geeld
15	geeld
16	elde
17	elde
18	elde
19	elden
20	elden
21	elden
22	geeld
23	geeld
24	geeld
25	geeld
26	geeld
27	geeld
28	len
29	len
30	len
31	len
32	len
33	len
34	geeld
35	geeld
36	geeld
37	geeld
38	geeld
39	geeld
40	len
41	len
42	len
43	len
44	len
45	len
46	geeld
47	geeld
48	geeld
49	geeld
50	geeld
51	geeld
52	el

1	aanlen
2	aanlend
3	aangeeld
4	el
5	elt
6	elt
7	len
8	len
9	len
10	aangeeld
11	aangeeld
12	aangeeld
13	aangeeld
14	aangeeld
15	aangeeld
16	elde
17	elde
18	elde
19	elden
20	elden
21	elden
22	aangeeld
23	aangeeld
24	aangeeld
25	aangeeld
26	aangeeld
27	aangeeld
28	aanlen
29	aanlen
30	aanlen
31	aanlen
32	aanlen
33	aanlen
34	aangeeld
35	aangeeld
36	aangeeld
37	aangeeld
38	aangeeld
39	aangeeld
40	aanlen
41	aanlen
42	aanlen
43	aanlen
44	aanlen
45	aanlen
46	aangeeld
47	aangeeld
48	aangeeld
49	aangeeld
50	aangeeld
51	aangeeld
52	el