singular	singular
	plural	plural

	N
	NE
	NER
	NERS
	NERE
	NST
	NSTE
	NEN

	N	singular	singular
	NOMINA	plural	plural

1	AANNEN
2	AANNEND
3	AANGEND
4	N
5	NT
6	NT
7	NEN
8	NEN
9	NEN
10	AANGEND
11	AANGEND
12	AANGEND
13	AANGEND
14	AANGEND
15	AANGEND
16	NDE
17	NDE
18	NDE
19	NDEN
20	NDEN
21	NDEN
22	AANGEND
23	AANGEND
24	AANGEND
25	AANGEND
26	AANGEND
27	AANGEND
28	AANNEN
29	AANNEN
30	AANNEN
31	AANNEN
32	AANNEN
33	AANNEN
34	AANGEND
35	AANGEND
36	AANGEND
37	AANGEND
38	AANGEND
39	AANGEND
40	AANNEN
41	AANNEN
42	AANNEN
43	AANNEN
44	AANNEN
45	AANNEN
46	AANGEND
47	AANGEND
48	AANGEND
49	AANGEND
50	AANGEND
51	AANGEND
52	N

	de
	der
	des
	het
	t
	een

	de
	der
	des
	het
	t
	een