DictionaryForumContacts

Morphology analysis
seizoen (379) | Noun, neuter
seizoen singular singular
seizoenen plural plural
seizoenbinden (71) | Verb
1 seizoenbinden
2 seizoenbindend
3 seizoengebonden
4 seizoen
5 seizoen
6 seizoen
7 seizoen
8 seizoen
9 seizoen
10 seizoengebonden
11 seizoengebonden
12 seizoengebonden
13 seizoengebonden
14 seizoengebonden
15 seizoengebonden
16 seizoen
17 seizoen
18 seizoen
19 seizoen
20 seizoen
21 seizoen
22 seizoengebonden
23 seizoengebonden
24 seizoengebonden
25 seizoengebonden
26 seizoengebonden
27 seizoengebonden
28 seizoenbinden
29 seizoenbinden
30 seizoenbinden
31 seizoenbinden
32 seizoenbinden
33 seizoenbinden
34 seizoengebonden
35 seizoengebonden
36 seizoengebonden
37 seizoengebonden
38 seizoengebonden
39 seizoengebonden
40 seizoenbinden
41 seizoenbinden
42 seizoenbinden
43 seizoenbinden
44 seizoenbinden
45 seizoenbinden
46 seizoengebonden
47 seizoengebonden
48 seizoengebonden
49 seizoengebonden
50 seizoengebonden
51 seizoengebonden
52 seizoen