DictionaryForumContacts

Morphology analysis
betoog (31) | Noun, neuter
betoog singular singular
betogen plural plural
betuigen (49) | Verb
1 betuigen
2 betuigend
3 gebetogen
4 betuig
5 betuigt
6 betuigt
7 betuigen
8 betuigen
9 betuigen
10 gebetogen
11 gebetogen
12 gebetogen
13 gebetogen
14 gebetogen
15 gebetogen
16 betoog
17 betoog
18 betoog
19 betogen
20 betogen
21 betogen
22 gebetogen
23 gebetogen
24 gebetogen
25 gebetogen
26 gebetogen
27 gebetogen
28 betuigen
29 betuigen
30 betuigen
31 betuigen
32 betuigen
33 betuigen
34 gebetogen
35 gebetogen
36 gebetogen
37 gebetogen
38 gebetogen
39 gebetogen
40 betuigen
41 betuigen
42 betuigen
43 betuigen
44 betuigen
45 betuigen
46 gebetogen
47 gebetogen
48 gebetogen
49 gebetogen
50 gebetogen
51 gebetogen
52 betuig