DictionaryForumContacts

Morphology analysis
woonteren (31) | Verb
1 woonteren
2 woonterend
3 gewoontoren
4 woonteer
5 woonteert
6 woonteert
7 woonteren
8 woonteren
9 woonteren
10 gewoontoren
11 gewoontoren
12 gewoontoren
13 gewoontoren
14 gewoontoren
15 gewoontoren
16 woontoor
17 woontoor
18 woontoor
19 woontoren
20 woontoren
21 woontoren
22 gewoontoren
23 gewoontoren
24 gewoontoren
25 gewoontoren
26 gewoontoren
27 gewoontoren
28 woonteren
29 woonteren
30 woonteren
31 woonteren
32 woonteren
33 woonteren
34 gewoontoren
35 gewoontoren
36 gewoontoren
37 gewoontoren
38 gewoontoren
39 gewoontoren
40 woonteren
41 woonteren
42 woonteren
43 woonteren
44 woonteren
45 woonteren
46 gewoontoren
47 gewoontoren
48 gewoontoren
49 gewoontoren
50 gewoontoren
51 gewoontoren
52 woonteer