blaas	singular	singular
	blazen	plural	plural

1	aanblazen
2	aanblazend
3	aangeblasd
4	blas
5	blast
6	blast
7	blazen
8	blazen
9	blazen
10	aangeblasd
11	aangeblasd
12	aangeblasd
13	aangeblasd
14	aangeblasd
15	aangeblasd
16	blasde
17	blasde
18	blasde
19	blasden
20	blasden
21	blasden
22	aangeblasd
23	aangeblasd
24	aangeblasd
25	aangeblasd
26	aangeblasd
27	aangeblasd
28	aanblazen
29	aanblazen
30	aanblazen
31	aanblazen
32	aanblazen
33	aanblazen
34	aangeblasd
35	aangeblasd
36	aangeblasd
37	aangeblasd
38	aangeblasd
39	aangeblasd
40	aanblazen
41	aanblazen
42	aanblazen
43	aanblazen
44	aanblazen
45	aanblazen
46	aangeblasd
47	aangeblasd
48	aangeblasd
49	aangeblasd
50	aangeblasd
51	aangeblasd
52	blas

1	blazen
2	blazend
3	geblazen
4	blaas
5	blaast
6	blaast
7	blazen
8	blazen
9	blazen
10	geblazen
11	geblazen
12	geblazen
13	geblazen
14	geblazen
15	geblazen
16	blies
17	blies
18	blies
19	bliezen
20	bliezen
21	bliezen
22	geblazen
23	geblazen
24	geblazen
25	geblazen
26	geblazen
27	geblazen
28	blazen
29	blazen
30	blazen
31	blazen
32	blazen
33	blazen
34	geblazen
35	geblazen
36	geblazen
37	geblazen
38	geblazen
39	geblazen
40	blazen
41	blazen
42	blazen
43	blazen
44	blazen
45	blazen
46	geblazen
47	geblazen
48	geblazen
49	geblazen
50	geblazen
51	geblazen
52	blaas