|
|
gen. |
beduivelen; afzetten; bedriegen; bedrog plegen; beduvelen; beethebben; begoochelen; beliegen; duperen; iem. er door halen (кого-л.); fraude plegen; frauderen; iem. in de nek zien; knoeien; iem. knolien voor citroenen verkopen (кого-л.); misleiden; mystificeren; iem. om de tuin leiden (кого-л.); oplichten; verschalken; voorspiegelen; tillen (Krolik); voor de zot houden (фламандский honselaar); voor de gek houden (honselaar); flikken (ms.lana); beschamen (надежды) |
fig. |
iem. een rad voor de ogen draaien; goochelen; iem. tuk hebben (кого-л.) |
inf. |
bedonderen; bedotten; beetnemen; verlakken; vernikkelen |
inf., jarg. |
linken |
rude |
belazeren |
|
|
gen. |
zich bedriegen; zich vergissen |
|
|
gen. |
lorrendraaien |
|
Russian thesaurus |
|
|
gen. |
обманывать |